davidsz de heem

Het stilleventheater van Jan Davidsz. de Heem

Onwillekeurig zou je kunnen denken aan de verbeelding van de overvloed en wellicht het bijbehorende onbehagen dat de Engelse historicus Simon Schama als uitgangspunt nam voor zijn The Embarassment of Riches, in het Nederlands verschenen onder de titel Overvloed en onbehagen (1988). Wat een framing voor dit schilderij, een waar archetype van het Nederlandse pronkstilleven uit de 17e eeuw.

TEKST: Ewoud Mijnlieff

Jan Davidsz de Heem (1606-1684) woonde en werkte in meerdere steden voor langere tijd. Hij is een van die vele kunstenaars die uiteindelijk niet werkelijk lokaal gebonden waren. De Heem werd in hetzelfde jaar geboren als Rembrandt en zou ook een paar jaar in diens geboortestad werken. Zelf kwam hij ter wereld in Utrecht, waar hij vermoedelijk in de leer ging bij de bekende (bloem-)stillevenschilder Balthasar van der Ast. Toen hij in 1626 naar Leiden verhuisde – Rembrandt was net in dat jaar op eigen benen gaan staan – leerde hij daar Aletta van Weede kennen, met wie hij in het huwelijk trad. In Leiden legde hij zich toe op monochrome (eenkleurige) stillevens: sobere variaties in een of twee tinten met veelal boeken en muziekinstrumenten als onderwerp, in bepaalde opzichten verwant aan het werk van plaatselijke schilders als David Bailly (1584-1657) en Harmen Steenwijck (1612-na 1656).

Vanuit Leiden trok De Heem zo’n tien jaar later verder naar Antwerpen en werd daar lid van het Sint-Lucasgilde, een verplichting om zijn vak te mogen uitoefenen. Het waarom van die verhuizing is overigens nog altijd onduidelijk. Nadat zijn echtgenote daar kwam te overlijden, trouwde hij een jaar later opnieuw, deze keer met Anna Ruckers, telg uit een beroemde familie van muziekinstrumentenmakers. Onder invloed van de lokale tradities, denk bijvoorbeeld aan de stillevens van Daniël Seghers of Frans Snyders, werd zijn thematiek barokker en de schildertrant zwieriger.

Woonde De Heem overwegend in Antwerpen, toch liet hij zich ook nog geregeld zien in zijn geboortestad Utrecht, bijvoorbeeld in de aaneengesloten jaren 1667-72: zo werd hij in 1669 niet voor niets opnieuw lid van het Lucasgilde aldaar. Met de inval van de Fransen in het Rampjaar nam hij vervolgens opnieuw de wijk naar Antwerpen, waar hij dan uiteindelijk tot zijn dood in 1684 zou leven en blijven werken. Hoewel van oorsprong protestant, wist hij zich toch goed te voegen in de katholieke gemeenschap van Antwerpen. Het weerhield hem er evenmin van om ook te blijven werken voor orangistische, protestantse cliënten.