impressionisme

1874: geboortejaar van het impressionisme

Net geen anderhalve eeuw geleden, op 15 april 1874, opende in Parijs de allereerste tentoonstelling met impressionistische werken haar deuren. Een groep kunstenaars van diverse strekking, onder wie Monet, Renoir, Degas, Morisot, Pissarro, Sisley en Cézanne, besloot te breken met de gevestigde regels en een onafhankelijke tentoonstelling te organiseren: het impressionisme was geboren. In Frankrijk wordt deze verjaardag in 2024 gevierd met tal van tentoonstellingen.

TEKST: Christophe Dosogne

Musée d’Orsay werpt met een grote tentoonstelling alvast een nieuwe blik op dit belangrijke moment in de kunstgeschiedenis, tegenwoordig nog steeds beschouwd als de aftrap van de avant-garde. Wat gebeurde er precies in Parijs in de lente van 1874 en welke betekenis moeten we nu geven aan deze legendarische tentoonstelling? Wat weten we over een gebeurtenis waarvan geen beelden bewaard zijn gebleven en waarbij de impressionisten in de minderheid waren? Dat is nu net de opzet van deze tentoonstelling, die daarna doorreist naar Londen: licht werpen op het ontstaan van deze artistieke beweging, in de context van een wereld in crisis en in volle verandering.

Een selectie werken uit de zogenaamd ‘impressionistische’ tentoonstelling van 1874 wordt afgezet tegen schilderijen en beeldhouwwerken uit de officiële Salon, die op hetzelfde moment plaatsvond. Deze unieke vergelijking stelt ons in staat de visuele schok verwekt door de toen tentoongestelde impressionistische werken opnieuw te beleven, maar ook te nuanceren. En het is een gelegenheid om onze vooroordelen tegen het licht te houden, door de schilderijen aandachtiger te bekijken en in de context van hun tijd te zien. De tentoonstelling laat ons kennismaken met de rijkdom én de tegenstrijdigheden van de kunst die het licht zag in de lente van 1874. Tegelijk looft ze de radicale moderniteit van de nog jonge impressionistische beweging.

Scharniermoment

De expo wil vooral licht werpen op de omstandigheden die 31 kunstenaars, van wie er tegenwoordig slechts zeven algemeen bekend zijn, ertoe brachten zich te verzamelen om hun kunst in volledige onafhankelijkheid tentoon te stellen. Monet, Degas, Morisot, Pissarro en hun vrienden en collega’s werden gedreven door een sterk verlangen naar autonomie en gingen de strijd aan met een academisch systeem dat hun werken meestal afwees. Ze toonden samen werk in de Boulevard des Capucines 35, in het voormalige atelier van fotograaf Nadar, in een presentatie die verre van homogeen was. Taferelen van het moderne leven en taferelen in de openlucht, snel geschilderd, met levendige penseelstreken, kregen het gezelschap van conventionelere schilderijen, gravures, beeldhouwwerken en emailwerk.

Uit dit zeer diverse ensemble van 165 werken sprak een gemeenschappelijk verlangen: carrière maken naast (of als aanvulling op) de officiële weg. In die tijd was het immers de officiële Salon die de toon zette: schilderijen en sculpturen, die vandaag de dag als conventioneel en academisch worden ervaren, werden toen tegelijkertijd tentoongesteld in het Palais de l’Industrie in Parijs, op twintig minuten lopen van de Boulevard des Capucines. De Salon was een reusachtig jaarlijks evenement en het hoogtepunt van het seizoen, gedomineerd door grote mythologische, religieuze en historische schilderijen in een ‘gelikte’ stijl, van kunstenaars als Gérôme en Mercié. Men kon er niettemin ook nieuwe trends ontdekken, meer in contact met het eigentijdse leven. Deze vergelijking tussen de ‘onafhankelijken’ en de ‘academici’ maakt de visuele schok veroorzaakt door de toen gepresenteerde impressionistische werken aanschouwelijk, maar nuanceert een en ander ook door de schilderijen van naderbij te bekijken en ze in de zeer diverse context van hun tijd te plaatsen.