Vaak, als het over 15e- of 16e-eeuwse schilderkunst uit de Nederlanden gaat, valt de naam Karel van Mander. Hij schreef dan ook als eerste een verzameling biografieën van kunstenaars van de oudheid tot zijn eigen tijd die van groot belang is bij het onderzoek naar de kunst uit die tijd. Wie was Karel van Mander? En wat voor boek schreef hij?
De schilder, tekenaar, dichter en kunstenaarsbiograaf Karel van Mander werd geboren in mei 1548 in een welgestelde familie in Meulebeke nabij Kortrijk. Net als zijn leermeester Lucas d’Heere in Gent was hij sterk literair georiënteerd. Op jonge leeftijd reisde Van Mander naar Italië, zoals in die tijd steeds gebruikelijker werd voor de geleerde kunstenaar die de klassieke oudheid en de eigentijdse Italiaanse kunst wilde leren kennen. Hij bezocht Florence en verbleef ongeveer drie jaar (1574/5-1577) in Rome. Daar ontmoette hij onder anderen de kunstschilders Hans Speckaert en Bartholomeus Spranger. Op uitnodiging van Spranger reisde hij naar Wenen, waar hij meewerkte aan een triomfboog ter gelegenheid van de intocht van de keizer van het Heilige Roomse Rijk, Rudolf II. Deze gaf verschillende kunstenaars uit de Nederlanden emplooi aan zijn hof, zoals Roelandt Savery, aan wie op dit moment in het Mauritshuis een fraaie tentoonstelling is gewijd. Na een korte terugkeer in zijn geboortedorp emigreerde Van Mander als zovele landgenoten naar de Noordelijke Nederlanden, waar hij zich uiteindelijk in 1583 in Haarlem vestigde, de stad waarmee hij in naam vooral verbonden zou blijven. Aan de nog jonge kunstenaar Hendrick Goltzius liet hij tekeningen van Spranger zien. Later vormde hij met dezelfde Goltzius en Cornelis Cornelisz. van Haarlem een informele academie om ‘naer t leven’ (naar de werkelijkheid) te tekenen, in die tijd nog niet zo gebruikelijk. Aan het einde van zijn leven trok Van Mander naar Amsterdam, waar hij in 1604 kwam te sterven en werd begraven.
PRIKKELEND EN MORALISTISCH
Van Manders vroegste werk dateert uit 1582, maar zijn voornaamste activiteit is gedocumenteerd in de jaren 1587-1602. Veel werk van zijn hand is verloren gegaan. De nodige tekeningen en tapijtontwerpen zijn bewaard gebleven, en zo’n dertig schilderijen. Het moeten er echter meer zijn geweest.