mathieu criaerd

De koninklijke meubelen van Mathieu Criaerd

Met het verschijnen van een zeldzame gestempelde commode van vermeende koninklijke herkomst op een veiling in Parijs, in juni 2022, maakte Mathieu Criaerd een elegante comeback op de kunstmarkt. Deze nog te weinig bekende Brusselaar was een van de meest vooraanstaande meubelmakers in de tijd van koning Lodewijk XV. Aan hem danken we enkele van de mooiste meubels uit die periode, in een prachtige rocaillestijl.

TEKST: Christophe Dosogne

Zoals op 15 juni 2022 te lezen stond in de krant La Libre Belgique, was Mathieu Criaerd (1689-1776) zeker niet de enige noorderling die zijn kans waagde in het eldorado dat de Franse hoofdstad in het midden van de 18e eeuw was. Denk aan de Nederlander Bernard I Van Riesen Burgh (1670-1738), die in Parijs arriveerde omstreeks 1700, de Duitsers Jean-François Oeben (1721-1763), in de jaren 1740, en Jean-Henri Riesener (1734-1806), aangekomen in de Lichtstad rond 1755.

Criaerd verliet zijn geboortestad Brussel voor Parijs omstreeks 1720. Hij stamde uit een familie van meubelmakers van Vlaamse origine. Hij was de zoon van Jean Criaerd en de jongere broer van meubelmaker Antoine Criaerd. In 1723 vestigde hij zijn atelier in de Rue Traversière en in juli 1738 werd hij aanvaard als meester in het gilde van de meubelmakers. In 1721 trad hij in het huwelijk met Jacqueline Godelart, de dochter van François Godelart, een meubelmaker uit de Faubourg Saint-Antoine. Ze zouden twee zonen krijgen, die later op hun beurt meubelmaker zouden worden: Antoine Mathieu en Sébastien Mathieu. Toen Jacqueline in 1767 overleed, liet hij zijn atelier na aan zijn tweede zoon.

Guillaume Léage, een Parijse handelaar gespecialiseerd in het Franse meubilair van de 18e eeuw: “Het was zijn heel eigen stijl, vooral toegepast op tafels en commodes, die hem onderscheidde van zijn collega’s. Zo was hij dol op ‘frisage’-techniek en combineerde rozen-, satijn- en amaranthout in zijn meubelen, waarbij hij speelde met hun lijnen en ‘adering’. Criaerd koos vaak voor assemblages in de vorm van een diamantkop, waardoor zijn meubelen een originele geometrische decoratie kregen. Het bronswerk waarmee ze waren versierd, is van een weelderige rocaillestijl en lijkt ontleend aan een en hetzelfde model, wellicht gekregen van koopman Thomas-Joachim Hébert, voor wie hij geregeld werkte. Het front van zijn commodes is in het midden meestal voorzien van een vioolvormige cartouche van verguld brons, waarin de handgrepen zijn verborgen.ˮ